De fractie van GL constateert dat u besloten heeft af te zien van handhaving tegen Jumper aan de Stelmakerstraat vanwege de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 8 juli 2011.

Dit roept bij GL de nodige vragen op met betrekking tot de nu ontstane situatie.

Daarbij constateren wij dat u naar aanleiding van eerdere vragen van onze fractie op 28 december 2010 onder andere het volgende aangaf:

Met Jumper was u naast het bestuurlijke traject in overleg om tot een gezamenlijke oplossing te komen, waarbij er een lijn was uitgestippeld die recht zou doen aan het PDV-beleid. Op uiterlijk 1 juni a.s. zag het college de gewenste eindoplossing gerealiseerd. Daarbij zou de heer Udding het pand opnieuw inrichten zodat gehandeld zou worden volgens het PDV-beleid. Het pand aan de Havenkade zou hier als tijdelijke oplossing bij betrokken worden. Verder was de heer Udding voornemens een naburig pand aan te kopen zodat hij qua verkoopoppervlakverhoudingen kon voldoen aan de 80%- 20%. In de tussentijd zou geregeld overleg gevoerd worden om te komen tot de gewenste eindsituatie.

 

In het schrijven aan de bezwaarmakers met u nieuwe beslissing op bezwaar wordt vervolgens gesteld dat de activiteiten van Jumper niet in strijd zijn met het geldend bestemmingsplan, zodat de beoordeling van de bezwaren over de reikwijdte van de Beleidsregels perifere detailhandel niet langer relevant is.

Graag zouden wij de volgende vragen beantwoord willen zien door het College:

 

  1. In hoeverre heeft Udding aan de tussentijdse oplossing voldaan ? (Voor zover wij weten is de inrichting aan de Stelmakerstraat nooit aangepast en is het pand aan de Havenkade op geen enkele wijze betrokken bij het pand aan de Stelmakerstraat. Hooguit vond hier opslag plaats maar geen verkoopaktiviteiten.)
  2. In hoeverre heeft Udding ook maar 1 poging ondernomen om daadwerkelijk te komen tot de aankoop van een naburig pand en in hoeverre onderneemt hij hiertoe thans nog serieuze pogingen?
  3. Hoe vaak is er in de periode van december tot juni overleg geweest tussen gemeente en Udding om tot de gewenste gezamenlijke oplossing te komen en waarin heeft dit overleg tot nu toe geresulteerd?
  4. Onderschrijft u -afhankelijk van de beantwoording van de vragen 1-3 - dat de stelling van GL in haar vragen van 28-12 dat de gemeente ‘ een oor werd aangenaaid’ achteraf wellicht niet geheel onjuist was?
  5. Onderschrijft u de mening van GL dat we thans met een Jumper vestiging op een locatie zitten waar feitelijk strijd is met het bestemmingsplan, maar door een foutief verleende vergunning men hier nu toch bij recht gevestigd is?
  6. Wat heeft het college doen bewegen de gevoerde zig-zag koers in te zetten? (niet handhaven – wel handhaven – niet handhaven). Hoe laat het college zich in kwesties als deze juridisch adviseren, gezien het feit dat het feitencomplex en de juridische positie van de gemeente vanaf de verlening van de bouwvergunning aan Jumper niet wezenlijk is veranderd, maar het gevoerde beleid van de gemeente in de wel na iedere besluitvormingsronde, dit ondanks het feit dat de uitspraak van de Rechtbank en aangehaalde jurisprudentie op dit punt toch vrij duidelijk is?
  7. A. Waarop is de uitspraak in uw schrijven aan Chico en Tilman gestoeld dat de activiteiten van Jumper niet in strijd zouden zijn met het bestemmingsplan?                                                   B. Waarom geeft u in uw schrijven aan Chico en Tilman niet ruiterlijk toe dat de detailhandelsactiviteiten van Jumper toegestaan worden door een onjuiste toetsing van de bouwvergunning en daardoor aan handhaving kan worden toegekomen? Dekt het college zich hier op voorhand in tegen claims?
  8. De laatste maar wellicht belangrijkste vraag: Wat doet het college concreet om in de toekomst dit soort ongewenste ontwikkelingen en onjuist afgegeven Omgevingsvergunningen te voorkomen ?